-
1 branch off
zich vertakken/splitsen, aftakkenbranch offzich splitsen, afbuigen -
2 ramify
v. in takken uitschieten, zich vertakken; doen vertakken; onderverdelen[ ræmiffaj] 〈 ramified〉II 〈overgankelijk werkwoord; voornamelijk passief〉1 netwerk vormen ⇒ doen vertakken, onderverdelen♦voorbeelden: -
3 branch
n. tak; filiaal--------v. zich vertakkenbranch1[ bra:ntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 tak ⇒ filiaal, bijkantoor, plaatselijke afdeling————————branch2〈 werkwoord〉1 zich vertakken ⇒ zich splitsen, aftakken♦voorbeelden:branch off • zich splitsen, afbuigenthey branched off there • ze zijn daar afgeslagen -
4 divide
n. waterscheiding--------v. (zich) verdelen; stemmendivide1[ divvajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉→ great great/————————divide2♦voorbeelden:4 finally the House divided and rejected the bill • ten slotte stemde het Lagerhuis en verwierp het wetsontwerpII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 delen ⇒ in delen splitsen, indelen2 scheiden♦voorbeelden:the profits were divided among the shareholders • de winst werd onder de aandeelhouders verdeeld4 how much is 18 divided by 3? • hoeveel is 18 gedeeld door 3? -
5 teilen
teilenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandes Freude, Glück teilen • in iemands vreugde, geluk delenmit geteilten Gefühlen • met gemengde gevoelensgeteilter Meinung sein • van mening verschillenin Gruppen teilen • in groepen in-, verdelenetwas unter den Kindern teilen • iets onder de kinderen verdelen2 zich splitsen ⇒ zich delen, zich vertakken3 uit elkaar gaan, uiteengaan ⇒ opengaan, openschuiven♦voorbeelden:sich in den Gewinn teilen • de winst (onder elkaar) delen -
6 fork
n. vork--------v. verdelen, fragmenteren; graven met een hooivork; opvorkenfork1[ fo:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 tweesprong ⇒ splitsing, vertakking♦voorbeelden:————————fork21 zich vertakken ⇒ zich splitsen, uiteengaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen/tillen met een vork ⇒ opprikken/opsteken met een vork -
7 gabeln
gabeln -
8 разветвляться
vgener. aftakken, takken, zich vertakken -
9 ramification
n. splitsing, vertakking, onderverdeling[ ræmiffikkeesjn] 〈 voornamelijk meervoud〉3 afsplitsing ⇒ vertakking, onderverdeling♦voorbeelden:3 all ramifications of the plot were not yet known • alle vertakkingen van de samenzwering waren nog niet bekend -
10 arborise
v. vertakt zijn, zich vertakken, op boom lijken, in vertakkende vorm als van een boom uitspreiden (ook " arborize") -
11 arborize
v. vertakt zijn, zich vertakken, op boom lijken, in vertakkende vorm als van een boom uitspreiden (ook " arborise") -
12 branching
n. afsplitsing, zich vertakken -
13 ramifier
-
14 verzweigen
verzweigen, sich -
15 verästeln
verästeln, sich -
16 divaricate
adj. zich wijd vertakkend--------v. vertakken; zich wijd vertakken -
17 bifurcate
v. (zich) splitsenbifurcate11 gevorkt ⇒ gaffelvormig, met vertakking————————bifurcate2〈werkwoord; zelfstandig naamwoord: bifurcation〉1 zich splitsen ⇒ zich verdelen/vertakken in twee delen♦voorbeelden: -
18 root directory
hoofdbibliotheek (hoofdparagraaf of gedeelte bij recorder of hard disk waar zich als een boom de rest van de paragrafen vertakken) -
19 arborescence
arborescence [aarborressãs]〈v.〉
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский